Retraite silencieuse

Ik draai mij om want ik lig op mijn heup en dat is geen goed idee als het bed bestaat uit een geweven matje van zo’n millimeter dik. (Ok, het zijn twéé geweven matjes van samen wel twéé millimeter dik.) Ik draai mij nog eens om, maar ik weet dat het geen zin heeft want het is halfvijf ’s ochtends en de honden huilen en de klokken luiden en ik ben op heilige grond en daar wordt er opgestaan wanneer de honden huilen en de hanen kraaien. Ge zoudt ook opstaan. Ge zoudt opstaan en samen met mij niet uitkijken naar het zachte hotelbed waar ge de volgende nacht in zult slapen, na vijf dagen op een steen. Nee. Ge zoudt u met tegenzin uit deze cel verwijderen en niét uitkijken naar een bed met een donsdeken en extra kussens en zo’n stukje stof met kwastjes dat erover gedrapeerd ligt, louter ter pleziering van het oog. 

Ik vouw mijn monniksgouden deken in zes, mezelf in lotushouding en tel mijn ademhalingen tot de zon opkomt. Bij de inademing zeggen mijn hersenen luidop ‘boeeeee’, bij de uitademing ‘dhooo’, want dat heeft de ajaahn mij geleerd en ik ben flink en denk niet aan de eekhoorns die ik hoor snelwandelen en de hanen die hier soms uit de boom totteren omdat ze hun schone pluimen niet kunnen bezigen voor wat ze behoren te doen, namelijk vliegen. 

Het is tien uur geleden sinds mijn avondlijke Fristi, genuttigd aan het meer, zeventien uur geleden sinds ik voedsel kauwde. Het was rijst. Het is altijd rijst. Het kan me niet schelen. Ik concentreer mij op niet nadenken over hoe ik straks Uncle Brian ga rondleiden (zotte boom, meer met schildpadden, witte tempel, pauw, ruïnes, hertjes met fluwelen geweien, meer zonder schildpadden, ondergrondse gangen — ik heb het helemaal voorbereid) en geen goesting heb om mijn spartaanse kwartieren te verlaten voor airco en een minibar. 

Ik heb niks, hier. Ik heb geen meubels, geen warm water, geen entertainment. Ik heb vijf witte onderbroeken en een witte oma-beha, een rekkertje om mijn haar vast te maken en nog veertig bladzijden John Updike die ik bewaar voor later. Ik heb geen conversaties. Ik heb geen sociale verplichtingen. Ik heb een zonsopgang die besmettelijk is en de ganse hemel aansteekt nog voor de zon te zien is. Ik heb bomen waarvan ik de bladeren tweemaal daags bij elkander veeg, Sisyphusiaanse arbeid met behulp van een bezem. Het is helemaal niks en het volstaat ruimschoots. 

Werkloos, schmerkloos

Ik heb het efkes voor u opgezocht. Want het is niet omdat ik nu wat in Thailand rondtrek dat hier van het thema zal afgeweken worden — tarara. Dit is een dagboek van een werkloze en daarom vraag ik u: hoe veel werklozen telt een land waar voor elke menselijke nood een pasklare oplossing bestaat? 

Ge wilt graag de vlezige grijze vissen voederen aan de pier? Negen marchands bieden u oud brood aan in plastic zakken van tien liter. Ge kunt kiezen uit zachte sandwichen, dorre hamburgerbroodjes met sesam of sneetjesbrood, al dan niet in soldaatjes gesneden. Of ge had graag een girly bar gewild waar de meiskes in paren komen (ha!) en ge kunt kiezen uit een arsenaal kostumekes (bedoeld voor hen, maar ongetwijfeld is er ook iets dat u past). Of ge wordt u zomaar, midden op de baan, gewaar van de winnende lotto cijfercombinatie voor de mega million jackpot. Schaf u dan vooral als de wiedeweerga een groen biljetje aan (de cijfers zijn, het zal u opluchten, in alle talen same same) en vul uw verjaardagsdata in. Ge kunt gerust ook de grijze haren op uw kruin laten epileren, tussen twee stukken zebrapad door, in de schaduw van een viaduct. Moest het vandoen zijn.

Nul. Echt waar. Nul werklozen. Om helemaal correct te zijn: 0.57 procent. Ok, dat is een béétje meer dan nul, maar ge zult moeten beamen dat ik hier zwaar in de minderheid ben met mijn groene lidkaart van de HVW. Dat heeft verschillende redenen, maar onthoud vooral dat uitkeringen hier onbestaande zijn en dat er vijftig tinten grijs bestaan tussen wit en zwart werk, en dat de Thaïse overheid die gewoon meetelt. Werkt gij dus als tempelwachter en bestaat uw job erin blaadjes bij elkaar te vegen en vanuit een hangmat te zwaaien naar voorbijfietsende meiskes, dan zijn wij trots op u want gij hebt werk.

Het laissez-fairebeleid voor ondernemers die een gat in de drijvende markt zien, maakt dat elke vierkante centimeter van de hoofdstad bebouwd, bewoond of uitgebaht is (woordspeling! opletten!). Een parasol openen volstaat om een vierkante meter schaduw te claimen als winkelruimte en de Seven Eleven doet u geeneens een proces aan als ge op hun stoep gedroogde vis staat te versjacheren. Het doet de vraag rijzen welke mercantiele talenten zich in mij schuilhouden en wat ik in-de-naam-van-uw-godheid-naar-keuze zal uitvreten om mijn boterhammen te betalen wanneer ik weer voet zet in het land waaraan ik ontsproten ben. Wordt ongetwijfeld vervolgd. In tussentijd staat de redactie zoals steeds open voor tips, jobaanbiedingen en ongelezen passages uit de Vacaturekrant van verleden week.

Farang, mijn nieuwe geuzennaam

De oplossing zit in de literatuur. De oplossing voor alle levensvragen zit namelijk in de literatuur. Ge moet boeken — albeit de juiste — lezen gelijk ge een Madame Soleil raadpleegt. Ge leest het juiste boek op de juiste plaats op het juiste moment en de woorden maken paadjes in uw hersenen die samen leiden tot begrip, tot het zien van grotere gehelen, tot Gestalt. 

Mijn klaarheid scheppende heiland heet Lawrence Osborne, auteur van Bangkok Days. Waar het mij overduidelijk aan ontbreekt is de swag van de expat die eenzaam doch in stijl zijn dagen slijt in de hitte. Geen ordinaire eenzaamheid, maar de literair verantwoorde soort. Die van de heremiet die zijn pakken misschien niet strijkt maar ze met toch-nog-niet-vergane glorie draagt. Na Hunter S. Thompson en George Orwell zijn Burmese Days had mijn frank al gevallen moeten zijn — allemaal mannen die belangrijk doen, gin & tonics drinken en boeken lezen in de tropen. Dat kan ik ook.

Ik bestel een Cosmopolitan en check de farang mannen (Thais voor ‘foreign’) die net als ik alleen aan tafel zitten in Amorosa, een bar op een dakterras dat de laatste zonnestralen netjes kadreert rond Wat Arun, de keramiektempel aan de overkant van de rivier. Ik laat mijn Lonely Planet in mijn tas zitten en oefen mijn overschouwende blik, die van de expat die wél weet waarom zij hier zit en meewarig lacht om de onbenulligheden van het thuisland dat ze ver achter zich heeft gelaten. Farang nummer één is gay. Dat leid ik af uit zijn betreurbare keuze voor een blauwe cocktail en zijn Ralph Lauren polo waarvan het logo te groot is en de makers ongetwijfeld Chinees praten. De andere ziet er patent uit, neemt geen foto’s van de zonsondergang en bevestigt zijn status als cliché bachelor wanneer een halfuur later zijn Thaïs vriendinnetje de barkruk naast de zijne inneemt. 

Ik groei in mijn rol. Amper één etmaal en twee Cosmopolitans nadat ik het licht heb gezien, loop ik dartel door de hindernissenbaan die straat annex markt heet en pak twee sardienenblikken van boten alsof ik al mijn hele leven niks anders gedaan heb. Ik ga gezellig wat gruwelen in het Anatomiemuseum in Thonburi, eet een curry’tje en ga vervolgens uitblazen in het poepchique Nai Lert Park Hotel waar het pandemonium van gestapeld verkeer efficiënt wordt bestreden met netjes getrimde jungle, watervallen en een pool bar waar ik me zonder scrupules laat bedienen. 

Nooit zult ge mij horen klagen over obese mid-lifers uit het westen die in dit soort hotels de levensgenieter komen uithangen. a) ze hebben gelijk. b) deze perverselingen maken amper 5% uit van de clientèle van pingpongshoooo’s en andere speeltuinen, dus daar gaat uw clichébeeld.

Kleine piep tussen de oren

Ik ben een onwetend westers kind in een Bangkokse snoepwinkel. Een autist in een Japans tv-spelletje waarvan geen hond de regels snapt, laat staan het doel, en waar de kleuren u in de ogen schreeuwen. Tuk tuks gele bloemen trossen telefoonkabels oud dametje op de grond dat poppetjes maakt van haar of zou het gedroogd gras zijn gestoomde groene bollen op een stokje kat zonder staart ooo schattige baby holy fuck ze rijden hier links is het normaal dat citroenthee niet naar citroen smaakt nog meer tuk tuks papayaaaa twenny baaaaath kutmuggenbeten waar ben ik eigenlijk ah lekker airco betekent rood licht hier niet hetzelfde als bij ons buddha is not a tattoo heeft die gast mij nu net mister genoemd?

Dat en ik heb nog geen vrienden gemaakt. Dat zit zo: het gros van de westerlingen die ik hoor zijn Fransen. Dat komt waarschijnlijk omdat ze drie keer zo luid praten als andere Europeanen, of omdat Air France een promotie heeft lopen bij de aankoop van drie Camembert Coeur de Lions in de Auchan. Er slaapt een Yannick Noah lookalike in de kamer naast mij — de muren zijn van geweven riet — die ik tot halftwee pedante meningen hoor verkondigen zonder ook maar één keer adem te halen. Tot nader order spreek ik dus geen Frans. Bovendien mijd ik backpacker hostels en dreadlocks. Ge snapt dat de keur dus karig is.

Mijn eerste dag Bangkok is, om mijn zelfbeklag summier te houden, niet wat ge noemt een succes. Ik zou een beetje de grote reizigster gaan uithangen in Azië want ik heb niemand nodig en als een ander dat kan dat zal ik dat toch wel beter kunnen zeker. Juist. En intussen vraag ik me af wat ik hier in godsnaam probeer te bewijzen ("ervaringen opdoen"? seriously?) en of ik niet gewoon Cara pils had kunnen leren drinken, gelijk normale werklozen. 

Ja ik leef. Nee ik heb met niemand gepraat in de afgelopen 48 uur, tenzij sawasdeekaaaaa en krap kum kaaaa meetellen. Bovendien ben ik verdwaald in een mall toen ik de hitte wilde inruilen voor de rust en koelte van een westerse mall met gevoel voor witruimte. Goed plan, dit.

De verzameling

Ademen, trut. De winter buiten is schoner dan ooit en ik zit in station Gent-Sint-Pieters drie dikke tranen te bleiten in een hoekje, terwijl ik een kaasbroodje eet. Een kaasbroodje dient niet verward te worden met een broodje kaas. Nee. Een kaasbroodje is Panostaal voor warm, soelaas biedend bladerdeeg met gesmolten kaas en veel calorieën. 

De reden voor dit industrieel stuk cholesterolverhoger en die drie tranen is dat ik ulder ga missen. Ik ga ulder missen want ik start een nieuwe verzameling, namelijk die van clichés. Ik ben dertig. Ik ben sinds een tijdje weer vegetariër. Ik kleur mijn haar tegenwoordig met henna. Ik ben werkloos. En ik ga naar Azië. Meer nog: ik ben al op weg. Ik zit helemaal op schema met mijn verzameling.

Thailand begot. Ja. Sorry. Niet dat ik mij moet verantwoorden tegenover u, beste lezer, met uw priemende ogen op het scherm en uw meningen die zich rapper vormen dan ik de woorden kan typen om ze te voeden. Ik zie u geeneens! Maar ik verontschuldig mij dus toch. Lichtjes. Omdat ik zo'n teleurstellend kind van mijn generatie blijk te zijn. 'Ze proberen maar wat, meneer.' 'Om de twee jaar een andere job.' 'Het moet altijd meer en beter.' Enfin. Dit kind van haar generatie zit zometeen te zweten in Bangkok en vraagt zich af of dit nu het Groote Avontuur is. Tiny in het Land van de Tempels. 

Mijn brein kan voorlopig maar één situatie tegelijk aan. De kracht van de verbeelding wordt volledig teniet gedaan. Thans verplaats ik me mentaal niet in de tijd of de ruimte. Fysiek des te meer, met trams en treinen en vliegtuigen en taxi’s. Maar dus geen ‘Ga ik mij laten rollen door een tuk tuk chauffeur? Voorzekers wel,’ of ‘Ik zal daar toch niet eenzaam zijn zeker?’. Niets van dat alles. Mijn hersenen kennen enkel nog het hier en nu. Mijn gezicht strijkt zijn plooien uit, dat helpt om te negeren dat mijn hartslag in ruisen is overgegaan daar waar kloppen normaliter is aangewezen.

In tussentijd neem ik nota van details. 

a) Etihad Airways voorziet mij van air hostessen zoals ge ze droomt (ja, ik ben oppervlakkig en nee ik ga me daar niet schuldig over voelen) en vat de reis aan met een kort reisgebed uit the holy qur’an. Compleet met paarse wolken die uit het scherm tuimelen, doorkliefd met een goddelijk licht en Disneymuziek. 

b) Er wonen zwaluwen aan Gate 10 in de luchthaven van Abu Dhabi. Ik wist niet dat ze emigreerden naar gepotte palmbomen in ge-airconditioneerd gebied. Ge kunt het ze niet kwalijk nemen, met dit uitzicht: in het poederroze van de vroege ochtend rijst een elegante, sikkelvormige controletoren, parmantig haar buik bollend tegen de woestijnwind die de vlakte wat dimensie inblaast.

Professioneel lanterfanten

Dramatische evolutie: het saldo op mijn bankrekening telt nog steeds 382 euro, maar nu met zo’n gemeen liggend streepje ervoor. Ik doe voortaan mijn boodschappen bij de goedkope Libanees op de hoek, die geen verwarming heeft, en niet in de biowinkel. Sorry, planeet. 

Ik spendeerde mijn eerste dagen als werkloze met rondhangen. Liggend, staand, soms iets daar tussenin. Dat deed ik in Budapest, in baden met veel stoom en mozaïek, want het is nu niet omdat ik geen job heb dat ik de lelijkheid moet dulden tijdens het rondhangen. Ik lummel liever in stijl. Bovendien heb ik centen uitgespaard: vier dagen aan de Donau kostten mij hetzelfde als een weekend aperitief, restaurant, concert, cinema en pizza bestellen op zondagavond omdat ik te leeg ben om zelf nog iets te koken. Dat het eten niet lekker was, doet niet terzake.

Bovendien is er een lichtpunt. Welnee, twee! Vandaag voer ik mijn eerste echte opdracht als freelancer uit. En nee, ge moogt niet lachen als ik u vertel dat mijn vorige werkgever gebeld heeft met de vraag of ik rap een kerstkaart kon maken want dat was niet meer gelukt voor de feestdagen en zo. Ik, werkloze, zal mijn neus niet ophalen voor werk dat mij in de schoot geworpen wordt.

En het is niet alles, neen! 2016 is mijn jaar, ik zeg het u. Aan de horizon schijnt een tweede lichtje, door de dorre takken van het onherbergzame bos. Die tweede lantaarn is in feite het schijnsel van een kostbaar reliek uit mijn tijd als loontrekkende, toen de maand nog begon op de tiende, de dag dat mijn loon werd gestort. Ah, waar is de tijd. Omdat sossen erg goed kunnen tellen, hebben ze de dertiende maand uitgevonden. Zoudt ge ze geen twee toezen geven, de schatten? Misschien kan ik dan twee chauffages aansteken in mijn bureau in de plaats van één. Het zou interessant kunnen wezen om de invloed van de binnentemperatuur in een grafiek te koppelen aan mijn productiviteit. Maar bon. Ik heb wel wat anders te doen.

Ook het vervolg is best lastig

Ik heb geen plan. Enfin, ik heb wel een plan, maar het is niet het soort plan dat inhoudt dat ik elke dag een halfuur op LinkedIn spendeer en vriendjes word met CEO’s en CFO’s en UFO’s en al die andere maatpakken en wandelende extralegale voordelen. Ik heb verschillende plannen, die zich laten vatten onder één gemeenschappelijke noemer, namelijk geld uitgeven. Merk op dat ik niet gezegd heb dat het een goéd plan was. 

Ge hebt misschien gemerkt dat ik mezelf omschrijf als ‘werkloos’ en niet ‘werkzoekend’. Dat komt omdat ik niet zoek. (Ik vraag me af of ik nu ‘werkloos’ in mijn e-mail signature moet zetten. Het zou lollig kunnen zijn.) Ik heb ze zelf georchestreerd, mijn werkloosheid. Dat zit zo: ik had werk, en toen besloot ik dat ik het niet meer wilde. Ja. Want ik deed het al lang en ik verveelde mij en ‘corporate’ is een woord dat mij enkel kan boeien in hypothetische context en een mens heeft al eens wat afwisseling nodig. 

Het lijkt op dag twee al moeilijk om mijn status als nieuwbakken persoon ten laste van de staat te behouden. Er heeft mij verdorie al iemand werk aangeboden. De boodschap was cryptisch. Ze luidde: “Interesse om met ons contact op te nemen ? Ssstttttt.” De afzender was een dame met een make-upbedrijf waarmee ik een paar keer een vergadertafel deelde. Toen ging ze verder: “Kan je volgende week nog eventueel komen voor gesprek in onze hoofdzetel Ghislenghien, we gaan vacature plaatsen ivm uitbouw van onze marketing afdeling gezien onze internationale ambities.” Oef, de dreiging week even snel als ze was opgekomen. Ghislenghien én een bedrijf dat handelt in poedertjes die lustig gesmeerd worden op varkensbillen, dat ziet ge van hier.

Alle begin is moeilijk

Gisteren nog zat ik op de trein, daar op dat stuk waar elke verbinding met technologie en schadelijke golven actief wordt bestreden, en gaf ik mezelf een klets, op de wang, om me te vermannen in het aanschijn van de vele borden en gesprekken die mij in de komende uren te wachten stonden. Ik had mijn gouden broek aan. 

Maar dat was 2015. Vandaag is het 2016 en is alles anders. Ik heb een theorie dat mijn haar sneller vuil wordt als mijn humeur ondermaats is. Psychosomatiek kent vreemde uitingsvormen. Mijn frou was vettig en op de trein waren geen camouflagemiddelen beschikbaar. Enkel een kam. Die had ik bij — ik ben niet de persoon die kammen vindt op de vloer van de stoptrein naar Antwerpen-Berchem. Ik legde me neer bij mijn teleurstellende kapsel en smeerde wat dingen op mijn gezicht die mijn gemoedstoestand moesten camoufleren. Garnier BB Creme original/classic, miracle skin perfector, light/claire. UNE matt minerals powder foundation MM03, 12 hours stay. Ik bedacht nog dat mijn pishumeur zich minder liet raden als ik mijn ogen dicht hield, maar dat bleek erg onpraktisch. Ik had nog acht haltes om vrolijk te worden voor het nieuwe jaar en twaalf mensen die lief en vriendelijk en intelligent zijn en met mij zouden willen praten over mijn nakende wedergeboorte als planloze klaploper, profiteur van het systeem dat zij bij elke verkiezingsronde bejubelen en eren met een rood bolletje in de juiste kolom van mogelijks dezelfde kleur. Waarvoor mijn oprechte dank, overigens.

Het beste aan werkloos zijn tot nu toe (20 uur en 29 minuten) is dat ik mijn computer en telefoon niet meer hoef te schuwen. Niet langer zijn het loeiende kazernes die voortdurend noodsignalen uitsturen met labels als ‘dringend’ en herinneringen proclameren waar gepiep en vrrrrr van dure gadgets mee gemoeid is. Ik heb vandaag twee mailboxen, ten opzichte van zeven gisteren. Ik kan van niemand nog vergaderverzoeken ontvangen.

Ik overschouw de stand van zaken tot dusver. Er staat 382 euro op mijn zichtrekening en Ierland bezorgt mij orgasmes ook al loop ik Oud en Nieuw en dat klotevuurwerk te verafschuwen. Afsluitend val ik op deze eerste dag als officieel werkloze in slaap in de zetel, met Chopin, naast een lege pizzadoos. Crusty adventures, here I come.