4 december 2016

Dardennen — Deel I

 

“La Grèce?”, gok ik, afgaande op zijn dikke wenkbrauwen die vandaag grijs zijn maar bewijs van eerdere zwartheid vertonen en zijn neus die zich een weg naar beneden haakt. Zijn tandenhebben weg van stalactieten en -mieten, maar dat kan ik bezwaarlijk toeschrijven aan hellenistische genetica. Dat is meer een kwestie van slechte smaak, die nog meer in de verf wordt gezet wanneer hij zijn bieters bloot lacht omwille van mijn juiste antwoord op de vraag welk land van idylle hij beschreef. 

Thuis vind ik het vreselijk wanneer wildvreemden mij aanspreken aan de bushalte, maar er hangt mist in Aywaille en mijn rugzak weegt de helft van wat ik weeg. Dat zijn geen redenen, maar toch ben ik er niet tegen dat de naamloze man mij vertelt dat de Peloponnesos en omstreken jaarlijks 200 000 matrozen en zeebonken zien verzwelgen in de golven. Ik trek geïmpressioneerd de wenkbrauwen op, want ik voel dat dat van mij verwacht wordt. Kennelijk wakkert dat zijn vuur aan. “Vous faites quoi dans la vie, mademoiselle? Vous êtes étudiante?” Ach, de schattigaard. Dat studeren is intussen toch ook alweer een jaar of tien voorbij. “Je suis écrivain”, zeg ik. Ik bloos niet eens. Fake it till you make it, denk ik. Maar dat excuus verzon ik pas achteraf. 

Dat ik in Aywaille ben op een zaterdagochtend heeft alles te maken met mijn bevoorrading. Noodzakelijke levensmiddelen worden in Dardennen, plaats vanwaar ik u schrijf, namelijk ingezameld in grote hangaars langs de steenweg, genaamd centre commercial. Dat is gemakkelijk voor de distributie en zo. Mijn trekrugzak en ik hebben een halfuur op bus 142 gezeten. De bus volgt de baan die naast de spoorweg loopt die de Amblève op de hielen zit. Le Dément Ciel is de naam van het bordeel in natuursteen dat we passeren. Er komt rook uit de schoorstenen en er kleven wolkenresten aan de heuvelruggen. 

Kind, wat een idee om uw boodschappen ten zuiden van Samber en Maas te gaan doen. Ik zie het u zo denken. Ik weet het. Maar ik heb een plan. Dat plan heet “Heremiet spelen, deel ikbendetelkwijt”. Schrijven, dat is de bedoeling. Aan wat, dat weet geen hond, maar dat hoeft geen obstakel te zijn. Mijn gebrek aan verbeelding, daarentegen, dat kan ik wel inroepen als moeilijk te ronden kaap. Maar dan zou ik mopperen en wie wil er nou een zeur gevonden worden? Bovendien: dit schrijven is ook schrijven. En dus zocht en vond ik een adresloze blokhut, in de rug gesteund door dicht dennenbos, gelegen op de GR (!), vrij van overtollige beschaving.