17 november 2016
Paris — Deuxième partie
Anticlimax: ik heb niet gebeld naar het roze telefoonnummer. Pandapunten of niet, ik ben kieskeurig. Ik heb wel te veel betaald voor een taxi naar mijn hotel, heb een extra prikdeken uit de kast geplukt en heb geslapen tot diep in de ochtend. Ik heb mijn tanden gepoetst en mijn leven verzameld in mijn twee sacochen. De metrohalte waar ik heen moet heet Filles du Calvaire en tegenover mij zit een incarnatie van The Fresh Prince. Ik weet dat de zon schijnt en dat het hier naar kaas ruikt en dat er een accordeon weerklinkt en dat de duiven in hun stoepkleuren er lak aan hebben. Parijs houdt haar clichés levend. Maar ik heb besloten mijn digitaal nomadisme alle eer aan te doen en vandaag in een koffiebar te zitten werken, op die manier mijn eigen clichés bevestigend. Wat Parijs kan, kan ik ook. Het is niet omdat het gisteravond nog plezant geworden is, dat we vandaag dezelfde toer op moeten. Dat ziet ge van hier.
Het leven ter hoogte van de Rue Mademoiselle is een evenwichtsoefening. Met ‘het leven’ bedoel ik ‘mijn leven’, dat vandaag balanceert tussen wel en niet ok. Deels volwassen-kijk-mij-alleen-wezen-in-Parijs-I-totally-own-this-place. Deels niet-te-lang-nadenken-of-ge-gaat-een-optelsom-maken-van-het-leven-op-dit-moment-en-uitkomen-op-weinig-met-wat-prut-na-de-komma. Met ‘het leven’ bedoel ik ‘mijn leven’. Het ruikt hier naar verschaald bier en mijn pa. ‘Hier’ is een café met pub-allures waar ik een uur lang zit te wachten op Joachim, de onnozelaar die te veel betaald heeft om mij in Parijs te laten opdraven in een gouden jurk. Enfin, hij heeft mij nog niet betaald, daarom zit ik hier met een CDJ-2000 (dat is jargon voor de cd-speler die ik hem moet teruggeven) als onderpand. Als hij niet komt opdagen, kan ik die nog altijd verkopen, dat ding is meer waard dan mijn gage. Maar kijk, daar is Joachim en daar moet ik andermaal besluiten dat mijn wantrouwen in de mensheid zo geen vaart hoeft te lopen. Joachim heeft een hoektand die actief probeert de boog van zijn verder gave gebit te verlaten. Bij gebrek aan iets beters vertel ik hem dat mijn vader Au Pied de Cochon nog kent uit de tijd dat hij in Parijs werkte. Het is niet waar maar het is dat of herhalen dat het nog plezant is geworden gisteren, en dat heb ik al drie keer gezegd.
Ik ruil mijn cd-speler voor een envelop en spoor richting Jardin du Luxembourg om de strijd met mijn mails aan te binden. Maar de zon schijnt en die geur van verschaald bier is misschien een speciale soort kaas en ik kan de accordeon nog horen in mijn binnenoor en die duiven, zijn die niet de fauna van de stad? Anderen maken nieuwe herinneringen terwijl ik de oude herkauw. Fuck dat. Ik ga door Parijs lopen en dingen meemaken. Ge gaat wat zien. Ik stap prompt uit de metro, verander van rijrichting, posteer mij voor een stratenplan en onthoud Gare d’Austerlitz, overstappen aan Odéon.
Ik stap met mijn twee sacochen het Muséum d’Histoire Naturelle binnen en snuif de skeletlucht diep in mijn longen. Eindelijk een museum dat zijn stoffigheid omarmt, verheft tot quasi-kunst. Ik doe mij tegoed aan opgezette aapjes, een walvisskelet groter dan mijn living en een wonder der natuur genaamd mouflon à manchettes. Ik verdwaal tussen de kruiden in het aanpalende Jardin des Plantes en spot een rode panda en een witte uil, van het levende soort, want die Parijzenaren hebben in al hun grootheidswaan natuurlijk ook een zoo neergepoot in hun plantentuin. Zo zijn ze wel.
Ik begin er goesting in te krijgen, in deze spijbel-dwaaltocht, ook al snijdt mijn laptop in mijn vel met zijn schouderlinten, een weinig subtiele manier van aandacht bedelen. Ik negeer dat stuk dood gewicht en mijn beslissing is nog niet mentaal ingedaald of wat zie ik daar in de verte gestreept wezen op een straatlantaarn? Een symbool van de GR! Ge weet dat niet, maar de GR is de rood-witte draad doorheen mijn leven. De Grande Randonnée, zo heet-ie voluit, is een voorbeeldig exemplaar van doeltreffende branding: een streep rood en een streep wit die u in stad of woud gidst, ongeacht de veelheid aan te bewandelen paden. Ik berg mijn Google Maps op en volg de route langs de Seine. Heb ik al gezegd dat de zon scheen? De zon scheen. Ik rijg de rood-witte tekens aan elkaar en voor ik het weet zit ik in de Notre Dame met Amenra in mijn oren. Ik koop boeken bij een kerel die even nors was als de laatste keer dat ik in zijn boekenwinkel aan paperbacks stond te snuiven. Ik betaal vijf euro voor een latte. Ik liep door metrogangen alsof ik ervoor geboren was. Ik glimlachte bij de aanblik van affiches met het opschrift ‘McDo Egg & Cheese Breakfast Muffin’, onderaan voorzien van de vertaling, tussen haken: (Egg = oeuf. Cheese = fromage). Malle Fransen. Maar ik vergeef het hen. Kijk mij grootmoedig wezen. De metrostem zegt tweemaal de naam van de halte. Réaumur Sébastopol? En dan, zijn eigen vraag bevestigend op affirmatieve toon: Réaumur Sébastopol. Het is een beleefdheidsvorm. Het is Parijs die mij het hof maakt. Het is mijn binnenoor dat de signalen stilaan weer interpreteert vanuit mijn aangeboren talent voor gelukkig zijn. De stad moedigt mij aan. Het is dat of ik hoor stemmen. Wat er ook van zij, ik ben in ombuigmodus en de Place de la Concorde heeft het in de mot. Ze zwaait naar mij. Ik zeg het u: Parijs was onder de indruk van mij. Ik heb zwaar mijn best gedaan.