18 juni 2016
Handenarbeid
Ik was zenuwachtig, de eerste ochtend. Mijn tram had vertraging en ik had veel werk en misschien was het niet haalbaar om een hele dag onbereikbaar te zijn en als er nu iemand belt voor een last minute opdracht? Maar ik ben hier nu en er dient een lijmspuitmachine gemonteerd te worden en als ge vol roze lijm hangt, denkt ge niet zo veel meer na over dat script dat ge nog moest schrijven.
‘Hier’ is het meubelstoffeerdersatelier van Cover & Couch, waar mijn meesteres Sophie Doore de goedheid in haar hart heeft gevonden om een amateur als ikzelf inkijk te bieden in haar beroepsgeheim. Meer nog, ik mag aan haar knopkes komen, haar stofscharen bepotelen, mijn vinger in verschillende diktes mousse duwen.
Ik mag niet alleen dat, ik word zonder verwijl aan het werk gezet om een patroon te tekenen voor een Butterfly chair. Ik slaag er uiteraard binnen het uur in om de naald van de overlockmachine te breken, met rode kaken en torenhoog schuldgevoel tot gevolg. Ik kwijt me de rest van de dag van taken waar minder hardware aan te pas komt, speld stukken stof op elkaar en knip stukken rits van een bobijn. (Een bobijn met eindeloos veel rits! Hoe kan dit voorwerp mij mijn leven lang onbekend zijn gebleven?)
Ik zuig jargon op en luister gesprekken met klanten af over het verschil tussen tuigleer en ander leer, en leer dat leer dat te dik is geschalmd dient te worden zodat het soepeler wordt. Ik ontdek dat de hoeken van kussens recht lijken maar schuin aflopen, dat ik er een veel te ingewikkelde manier van ritsen stikken op nahoud en dat het schuim aan de binnenkant van uw sofa bestaat uit mooi roze gespikkelde mousse die ik eigenlijk niet wil overtrekken, wegens fascinerend op zichzelf.
Sophie stopt mij vertrouwen in handen alsook twee naalden, waarmee ik een fijn kalfslederen hoesje rond een elegante stoel naai. Ik rijt met de décovit een stuk vel van mijn hand open, maar ze heeft het niet gezien en ik heb netjes niet op het dure leer gebloed, dus alles gaat me voor de wind.
Het gemaal in mijn brein valt stilaan samen met het ritme van de stikmachine. Er schuilt troost in handwerk, een vorm van concentratie die geconcentreerder is, gericht, ontdaan van afleiding in de vorm van een rood cijfertje dat verschijnt in de hoek van een scherm. Er zit soelaas in het samenspelden van twee stoflengtes, ze door de stikmachine te halen en er iets uit te zien verschijnen dat een hoes is en geen losse lappen wol. Alles wat mijn hoofd bevolkt, verdwijnt. Er is alleen nog stof die geknipt dient te worden, vreemde hoeken die in elkaar gepast moeten worden en spiegelbeeldlogica die respect opeist, alsook een mentale verplaatsing naar de lessen goniometrie uit het middelbaar.
Het zijn harde weken voor deze werkloze. Maar aangezien dit een dagboek van een werkloze is, en niet het dagboek van iemand die last heeft van de leegte tussen de atomen (zo veel leegte, daar, het mag een wonder heten dat gij en ik aanraakbaar zijn, want we bestaan voornamelijk uit niets), zal ik u niet vervelen met mijmeringen over de oorzaak van mijn ondermaats humeur. Mijn tussen-wenkbrauwrimpel heeft nu en dan ontspanning nodig van al dat fronsen.
L’enfer, c’est les autres. Et donc on se replie sur soi-même. En omdat ik beslissingen wil maken uit liefde en niet uit angst, spendeer ik voortaan elke donderdag tussen grof geweven stoffen, met het geluid van de compressor die de stikmachine gaande houdt en mijn posca pen die vormen definieert op de rol stof. Dat is goed voor het hart. De mails zullen wachten. De telefoons zullen wachten. Eén dag per week maak ik andere paden in mijn hoofd en leg ik de dagelijkse woordenstroom het zwijgen op. Alle woorden. Die voor ING bank, die voor de dansschool, die voor u en zelfs die voor mij. Dat alles ten voordele van de fysieke creatie: een asymmetrisch smaragdgroen kussen, op maat gemaakt voor een huis de boekskes waardig, waar straks een familie van zeven mayonaise op zal morsen tijdens het voetbal.