5 februari 2016

Retraite silencieuse

 

 

Ik draai mij om want ik lig op mijn heup en dat is geen goed idee als het bed bestaat uit een geweven matje van zo’n millimeter dik. (Ok, het zijn twéé geweven matjes van samen wel twéé millimeter dik.) Ik draai mij nog eens om, maar ik weet dat het geen zin heeft want het is halfvijf ’s ochtends en de honden huilen en de klokken luiden en ik ben op heilige grond en daar wordt er opgestaan wanneer de hanen kraaien. Ge zoudt ook opstaan. Ge zoudt opstaan en samen met mij niet uitkijken naar het zachte hotelbed waar ge de volgende nacht in zult slapen, na vijf dagen op een steen. Nee. Ge zoudt u met tegenzin uit deze cel verwijderen en niét uitkijken naar een bed met een donsdeken en extra kussens en zo’n stukje stof met kwastjes dat erover gedrapeerd ligt, louter ter pleziering van het oog. 

Ik vouw mijn monniksgouden deken in zes, mezelf in lotushouding en tel mijn ademhalingen tot de zon opkomt. Bij de inademing zeggen mijn hersenen luidop ‘boeeeee’, bij de uitademing ‘dhooo’, want dat heeft de ajaahn mij geleerd en ik ben flink en denk niet aan de eekhoorns die ik hoor snelwandelen en de hanen die hier soms uit de boom totteren omdat ze hun schone pluimen niet kunnen bezigen voor wat ze behoren te doen, namelijk vliegen. 

Het is tien uur geleden sinds mijn avondlijke Fristi, genuttigd aan het meer, zeventien uur geleden sinds ik voedsel kauwde. Het was rijst. Het is altijd rijst. Het kan me niet schelen. Ik concentreer mij op niet nadenken over hoe ik straks Uncle Brian ga rondleiden (zotte boom, meer met schildpadden, witte tempel, pauw, ruïnes, hertjes met fluwelen geweien, meer zonder schildpadden, ondergrondse gangen — ik heb het helemaal voorbereid) en geen goesting heb om mijn spartaanse kwartieren te verlaten voor airco en een minibar. 

Ik heb niks, hier. Ik heb geen meubels, geen warm water, geen entertainment. Ik heb vijf witte onderbroeken en een witte oma-beha, een rekkertje om mijn haar vast te maken en nog veertig bladzijden John Updike die ik bewaar voor later. Ik heb geen conversaties. Ik heb geen sociale verplichtingen. Ik heb een zonsopgang die besmettelijk is en de ganse hemel aansteekt nog voor de zon te zien is. Ik heb bomen waarvan ik de bladeren tweemaal daags bij elkander veeg, Sisyphusiaanse arbeid met behulp van een bezem. Het is helemaal niks en het volstaat ruimschoots.